Jenno Witsen (1927) is de kleinzoon van Willem Witsen (1860-1923). Hij is de enige zoon van Erik Witsen (1896-1982) en Tine Witsen-van den Broek (1901-1990). Hij heeft zijn grootvader nooit persoonlijk gekend. Jenno Witsen is beschermheer van onze Stichting. Nu spreken we hem en zijn vrouw Ineke thuis in Voorburg over zijn eigen carrière en gaan daarbij ook op zoek naar raakvlakken met zijn grootvader.

Willem Witsen, Betsy met de jongens buiten, Ede, ca. 1901, Prentenkabinet (UB Leiden)

Prof. dr. mr. Jenno Witsen is na zijn rechtenstudie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen juridisch medewerker geworden bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarna was hij meer dan een kwart eeuw verbonden aan de Rijksplanologische Dienst, waarvan de laatste zeven jaar – tot 1990 – in de functie van directeur-generaal van de ruimtelijke ordening. Hieronder volgt een korte versie van het gesprek dat we met hem hadden. Het volledige interview leest u hier.

Wat betekent kunst voor jou?
Natuurlijk heb ik daarover nagedacht, ook in relatie met Willem Witsen. Ik ben niet alleen kleinzoon van Willem Witsen, maar ook een achterkleinzoon van Anton Mauve, dus je zou kunnen zeggen dat die hele schilderswereld toch ergens in mijn genen zou moeten zitten. Het heeft me dan ook altijd verbaasd dat dat dus niet het geval is.

Nu wil het dat mijn ouders allebei aan het conservatorium hebben gestudeerd en pianist waren. Wij hadden in de huiskamer twee vleugels staan. Het was een klein huis, en dan twee vleugels in de woonkamer! Ik herinner me nog hoe ik als jongetje van een jaar of vijf onder een van die vleugels zat en al die klanken over me heen hoorde, voelde komen… echt vóélde. Mijn ouders speelden een compleet pianoconcert met op de ene vleugel de pianopartij en op de andere de orkestpartij, getransponeerd naar piano.

Mijn vader heeft mij ooit geprobeerd pianoles te geven, maar dat is …
Ineke: met een vriendje! Dat had hij nooit moeten doen!
Jenno: ja, dat had hij nooit moeten doen. Mijn vader dacht dat het misschien leuker was om dat met een vriendje samen te doen, maar dat pakte faliekant verkeerd uit, want dat vriendje en ik waren voortdurend aan het ginnegappen. Dat wil niet zeggen dat muziek mij als ‘consument’ niet aanspreekt. Ik kan door muziek, vooral orkestmuziek, diep geraakt worden. Werk van componisten als Ravel, Debussy, César Franck kan mij emotioneren. Wat niet losstaat van de ervaringen onder de vleugels van mijn ouders.

Kunst kan meerdere effecten hebben, sociale effecten zoals verbinding of alarmering. Maar voor mij komt emotie toch op de eerste plaats. Ook bij de schilderkunst. Schilderijen roepen bij mij vooral emotie op door kleurgebruik, figuratief of non-figuratief. Frisse kleuren als bij Manet bijvoorbeeld, of donkere kleuren zoals mijn grootvader gebruikte. Ik ben misschien een ‘impressionistisch kunstconsument’.

Maar tot actieve beoefening van schilderen of muziek is het bij mij dus niet gekomen. Ik heb me wel eens tegenover mijn vader erover beklaagd dat dat er bij mij allemaal niet uitkwam, en toen zei mijn vader: ‘Ja, maar jij kan schrijven!’ En dat heeft mij altijd beziggehouden. Ik heb inderdaad veel geschreven in mijn leven. In het vak waarin ik terecht ben gekomen, de planologie, was schrijven een belangrijk deel van míjn rol. Dat heb ik dan ook veel gedaan, zowel in de uitoefening van mijn ambtelijke functies in de ruimtelijke ordening als in tijdschriftartikelen, inleidingen en toespraken. Het gaf me voldoening dat er op die manier bij mij toch iets van creativiteit uit is gekomen.

Het vak waarin ik uiteindelijk ben terechtgekomen, de ruimtelijke ordening, heb ik ook altijd gezien als een cultuuruiting. De manier waarop een land zichzelf ruimtelijk inricht zegt alles over de cultuur van dat land. Me daar in te storten heb ik altijd ervaren als mijn bijdrage aan de cultuur.

Werd er bij jullie thuis over je grootvader gesproken?
Nee, nee, maar mijn vader was überhaupt buitengewoon weinig mededeelzaam. Hij was een heel gesloten man. Bovendien zat hij er natuurlijk mee dat zijn ouders gescheiden waren [Willem Witsen en Betsy van Vloten scheidden in 1902, red.]. Het was allesbehalve een gelukkig gezin waar hij uit kwam. Hij is ook al vrij snel erg zelfstandig geworden. Nee, ik heb nooit verhalen gehoord.

Heb je je grootmoeder, Betsy van Vloten, eigenlijk gekend?
Ja, daar heb ik dikwijls gelogeerd als kleine jongen. Maar ze had natuurlijk geen goed woord voor haar man over. Dat was de sfeer die ik daar aantrof.

Wat was zij voor vrouw, hoe was het om daar te logeren? Was ze lief, aardig, vreemd?
Vreemd, ja, ze was een vreemd soort vrouw…

Met kruiden in de weer?
Ja, letterlijk. Maar niet zweverig. Ze had een ontzettend grote rancune tegen Willem. Haar manier van omgaan met mensen kon ik ook nooit goed plaatsen. Maar zelf had ik geen problemen met haar, ik nam afstand als dat nodig was.

Betsy had na de scheiding al het contact met Witsen verbroken, voor zichzelf, maar ook voor hun drie kinderen Willem (die Pam werd genoemd), Erik en Odo. Het lijkt me moeilijk voor de kinderen dat zij niet werden gestimuleerd hun vader te zien.
Mijn vader heeft dat wel weer doorbroken. Hij is naar zijn vader toegegaan aan het Oosterpark, toen hij een jaar of twintig was. Of hij er voor die tijd geweest is durf ik gewoon niet te zeggen. Ik heb van Jessica Voeten gehoord dat ik als kleine jongen wel eens bij de weduwe [Willem Witsens tweede vrouw, Marie Schorr, red.] op bezoek ben geweest aan het Oosterpark. Maar dat staat mij niet bij. Ik weet ook niet hoe dat met mijn vader lag.

In een ontroerende brief aan zijn zus Cobi schrijft Witsen in 1916 over het weerzien met Pam. In die brief gaat het over je vader en je ooms. Hoe was je relatie met Pam, de oudere broer van je vader?
Een uiterst vriendelijke man. Ik heb nog een portret van hem op mijn kamer. Een heel vriendelijk gezicht. Hij is nogal eens bij ons geweest, en dan zat hij vriendelijk te glimlachen in zijn stoel.

Heb je Odo, de jongste van de drie kinderen, wel eens ontmoet?
Hij woonde bij zijn moeder, dus als ik bij mijn grootmoeder logeerde, was hij er ook. Hij is er nooit aan toegekomen om een eigen leven te beginnen. Altijd was hij aan het studeren, daar is hij nooit mee opgehouden. Hij studeerde alles wat hij interessant vond en zijn huis lag vol met boeken, waarin zoveel teksten onderstreept waren, dat het nut daarvan niet groot meer was.

Hoe hebben jullie aan je eigen kinderen verteld dat zij de achterkleinkinderen zijn van de bekende schilder?
[Na stilte:] Ik denk niet dat we ooit een agenda hebben gehad waarop het punt stond: het verhaal van grootvader. Maar de schilderijen hebben hier altijd aan de muur gehangen. de kinderen weten het gewoon. Ze zullen het ieder op hun eigen leeftijd ontdekt hebben dat het zo was, en daar zullen we zeker wel een en ander over hebben verteld, als er vragen over waren.

Ik denk dat ik pas na het overlijden van mijn vader opeens het gevoel kreeg: ja, dat is ook mijn familie. Tot dan was mijn vader mijn familie… Hij vertelde wel eens iets, ook al was dat heel weinig, je hoorde wel eens iets. Maar ja, doordat hij overleed, kwam er plotseling van alles op míj af. Ik heb het gevoel dat pas vanaf dat moment – ik wist het natuurlijk wel – de afkomst van Willem Witsen een deel van mijn leven werd. Ik merkte ook altijd aan mijn vader dat hij eigenlijk weinig te vertellen had, hij had zich zo losgemaakt van zijn verleden.

Was het een beladen onderwerp, zodat je er niet gemakkelijk met hem over begon?
Ineke: zelfs dat weten we niet. Er zit genoeg voer voor psychologen in die familie!
Jenno: zijn moeder was een beladen onderwerp, denk ik! Zijn vader niet. Hij heeft immers zelf zo rond zijn twintigste de stap gezet zijn vader weer te ontmoeten.