Op 10 mei 2019 verzorgde Jenny Reynaerts, senior conservator Schilderijen in het Rijksmuseum, de jaarlijkse Willem Witsen-lezing. In deze lezing onderzocht ze een serie werken rondom het thema ‘weedom’ met de vraag wat deze ons vertellen over de situatie van de vrouw rond 1900.

Fernand Khnopff, I lock my door upon myself, 1891, Collectie Neue Pinakothek, München

Weedom
‘Als ik niet zo aan het leven leed, kon ik geen kunst maken’, schreef Lodewijk van Deyssel aan Frederik van Eeden in 1888. Opvallend genoeg zijn het vooral aan het leven lijdende vrouwen die worden verbeeld in het werk van kunstenaars en schrijvers uit de late 19de eeuw. Enkele van die werken – van Jan Veth, van Richard Roland Holst en Jan Toorop – voeren het woord ‘wee’ of ‘weedom’ in de titel. Een ander woord, ‘melancholie’, wordt gebruikt door bijvoorbeeld Odilon Redon of – opnieuw – Toorop. En Fernand Khnopff schilderde het thema onder de titel I lock my door upon myself.

Melancholie wordt vaak gezien als de schaduwkant van het genie en geassocieerd met de persona van de (mannelijke) kunstenaar. Zonder melancholie geen empathie, geen creatie. Maar hoe zijn de begrippen melancholie en weedom van toepassing op de afgebeelde vrouwfiguren? De gangbare interpretatie is allegorisch en vanuit een mannelijk perspectief: de vrouwen staan voor onschuld, zinnelijkheid en fatalisme; ze zijn de voornaamste oorzaak van het levenslijden van de man. Is er ook een andere interpretatie mogelijk wanneer we ons verdiepen in de vrouw?

Klik hier voor de volledige tekst van de lezing.