De kwesties die in een persoonlijke correspondentie aan de orde komen zijn voor een buitenstaander – en zeker voor de lezer van een eeuw later – niet altijd duidelijk. Zo blijkt uit brieven van Witsen dat het portret dat hij van mevrouw Engelbrecht had geschilderd en de inlijsting ervan waren bekostigd door Van Royen. Wat was daar aan de hand?

Door Ester Wouthuysen

Willem Witsen, Portret van Willem Anton Engelbrecht, ca. 1912 (Maritiem Museum, Rotterdam)

Willem Witsen heeft altijd belangstelling gehad voor portretten, zoals blijkt uit de vele foto’s en schilderijen die hij in de jaren negentig maakte van zijn vrienden uit de kring rond De Nieuwe Gids. Begin twintigste eeuw legde hij zich steeds meer toe op portretopdrachten. Zo had hij tussen 1912 en 1914 de familie Engelbrecht (vader, moeder en twee zoontjes) en twee leden van de familie Van Royen (vrouw en moeder) geportretteerd.

Op 1 oktober 1913 bevestigde Witsen aan Jean François van Royen (1878-1942) dat hij de betaling van twaalfhonderd gulden voor het portret van mevrouw Engelbrecht in goede orde had ontvangen. In hetzelfde jaar verzocht Witsen kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co de rekeningen voor het inlijsten van Engelbrechts portretten aan Van Royen te zenden. Intrigerende briefjes, want waarom zou Van Royen het door Witsen geschilderde portret van mevrouw Engelbrecht en de bijbehorende lijsten betalen? Wat hebben Van Royen en Engelbrecht met elkaar te maken?

Willem Anton Engelbrecht (1874-1965) was firmant van de Rotterdamse cargadoorsfirma Wambersie & Zoon. In zijn vrije tijd verzamelde hij een voor ons land unieke collectie cartografie m.b.t. de Nederlandse ontdekkingsreizen en handelsroutes.1 Ook bracht hij een collectie bijzondere uitgaven van privé-drukkerijen en kunstwerken bijeen. Daarnaast profileerde hij zich als mecenas.

In die laatste hoedanigheid heeft hij Van Royen royaal geholpen met de vervulling van diens hartenwens: een private press te kopen en te exploiteren. Van Royen was, sinds hij in 1904 in dienst was getreden van de PTT, verantwoordelijk voor de esthetische vormgeving van dat bedrijf. In 1920 werd hij er tot algemeen secretaris benoemd. Hij was actief verzamelaar van private press-boeken, die hij onder meer persoonlijk kocht op de reizen die hij samen met zijn vrouw Gusta Saltet maakte naar Engeland, het walhalla van de private press. Zo bezochten ze in 1913 de Eragny Press (uit 1894) van de schilder Lucien en illustratrice Esther Pissarro, met wie ze levenslang bevriend zouden blijven, en de Doves Press (uit ca. 1900) van de boekbinder Thomas James Cobden-Sanderson. Zijn contact met Lucien Pissarro leidde ertoe dat Van Royen in september 1914 een Albion-pers aanschafte bij Payne & Son.

De private press van Jean François van Royen (Museum Meermanno|Huis van het Boek, Den Haag)

Hiermee was de eerste private press in Nederland een feit. Van Royen gaf hem de naam Zilverdistel naar de uitgeverij, die hij vanaf 1913 met de letterkundige P.N. van Eyck bestierde. Engelbrecht financierde alles, niet alleen de pers, maar ook het overzeese vervoer van Londen naar Den Haag – risicovol tijdens de Eerste Wereldoorlog – en van de opstelling in Van Royens huis. Ook de ontwikkeling van twee nieuwe lettertypen, de ‘Zilvertype’ en de ‘Disteltype’, respectievelijk ontworpen door Sjoerd Hendrik de Roos en Lucien Pisarro,  werden door Engelbrecht betaald. Alles tezamen fourneerde Engelbrecht ca. f 5800. Toen na Van Royens dood de erven de drukpers met het archief aan de Nederlandse staat schonken, stond, niet ten onrechte, ook Engelbrechts naam onder de schenkingsakte. In dit licht bezien is het minder vreemd, zelfs zeer begrijpelijk, dat Van Royen het portret van mevrouw Engelbrecht en een paar lijsten uit erkentelijkheid voor zijn mecenas heeft willen betalen. Daarbij komt nog dat Witsen waarschijnlijk Van Royen met Engelbrecht in contact heeft gebracht, maar daarvoor is nog geen sluitende bron gevonden.

In december 1914 werd de loodzware, meer dan 1200 kilo wegende pers naar de bovenste verdieping van Van Royens huurhuis aan de Van Boetzelaarstraat 43 gehesen. De vloer was versterkt met een vier centimeter dik raamwerk. Ook de zetterij – de letters wogen 800 kilo – werd met de nodige zorg geplaatst in een zijkamertje. Om kosten (voor Engelbrecht!) uit te sparen verfden de Van Royens de vloeren zelf, ‘een heidensch werk, waarvan je blaren aan je rechter hand krijgt en het spit in je rug van het bukken’. Toen de pers bijna werkbaar was, schreef Van Royen aan Witsen dat hij er trots op is ‘dat we in Nederland niet meer achter zijn bij Engeland’s Private Presses’ en dat De Roos’ Zilverdistel nu vervaardigd wordt, een letter ‘tenminste even mooi, zoo niet mooier dan de beste van hen’.

In hetzelfde schrijven kwam Van Royen nog eens terug op de portretten die Witsen van zijn vrouw en zijn moeder had gemaakt en wel specifiek op dat laatste. Dat was nu door zijn moeders overlijden ‘van aard veranderd’.

Zooals het nu in de voorkamer hangt, komt het zoo tot zijn recht, dat zijn werking als het ware de kloof tusschen hetgeen voorbij is en het gemis van nu overbrugt door de herinnering bloeiend levendig te houden. Ik moest een tijdlang thuis blijven wegens influenza en heb toen heele middagen kunnen volgen de wisselingen van het licht. […] Het mooiste is een eigenaardig bleek licht juist op handen en gezicht. Dat is half vier […] dan is het geheel […] zoo betooverend, dat ik niet anders kan zeggen, dan dat het roerend mooi is. […] Wat zijn wij blij met dit bezit, en nu de omstandigheden zoo veranderd zijn is het me een behoefte U nog eens te danken voor de toewijding en de kunst aan dit portret besteed.

In een terzijde vertrouwde hij Witsen toe dat zijn vrouw de hoeveelheid boeken in huis niet meer kon verdragen: ‘Zij vervullen voor haar ongeveer de rol van… ongedierte […]. Nu we ruimte moeten maken voor berging van hetgeen van Mama komt, zijn het natuurlijk de boekenruimten, die het ontgelden moeten, zoodat ik wel met een polsstok over de stapels in de voorkamer moet springen, die allen uit de muurkast worden verbannen.’ In een volgende brief beklaagde hij zich over nog een ontreddering in huis, waardoor hij vreesde niet van het voorjaar te kunnen genieten. Zijn vrouw was in alle staten, niet alleen vanwege de grote schoonmaak, maar ook en vooral door het gelijktijdig vertrek van de meid en de kinderjuffrouw. Het vinden en inwerken van twee nieuwe bracht grote spanningen met zich mee. ‘Maar gelukkig verleden Zondag, dus knap-aan, is die onzekerheid opgeheven. De een is een engel, naar het bevinden van mijn vrouw, en de ander een kapstokje met een jasje erover. Met dit tweespan rijden wij nu getroost de naaste toekomst in!’

Ester Wouthuysen (Blog Opgravingen, onderdeel van de digitale editie Brieven en Correspondenten rond 1900https://brieven-correspondenten-1900.huygens.knaw.nl)

  1. Biografische informatie over Engelbrecht, zie W.F. Lichtenauer, ‘W.A. Engelbrecht’, Economisch-Historisch Jaarboek 30 (1965) 315-322, ook op internet te raadplegen: http://www.iisg.nl/ondernemers/pdf/ehjb30-engelbrecht.pdf. Tussen 1919 en 1953 heeft Engelbrecht grote delen van deze verzameling in bruikleen gegeven aan het Maritiem Museum Prins Hendrik te Rotterdam, dat daardoor één van de belangrijkste instellingen van deze aard ter wereld is geworden.